Vollenhovense bol
Omstreeks het begin van de 20e eeuw voeren er aan de zuid-westkust van Zuiderzee tussen Durgerdam en Hoorn grotendeels kleine visschuiten, vletten en jollen. Deze werden door de vissers uit deze dorpen voornamelijk ingezet voor dagvisserij zoals staande want en ansjovisvangst.
De vissersfamilie Swartsenburg uit Durgerdam had een eigen scheepstimmerman in de familie in de vorm van Pieter Hartog en zo gebeurde het dat in 1928 er in de haven van Durgerdam tussen alle gewone visjollen en vletten een heuse Vollenhovense bol lag. Geen al te groot schip, het mat 6.50m over de stevens, maar wel een schip wat werd aangeduid als “jacht”.
De Vollenhovense bol heeft een vlak dat overeenkomt met een schuit en zo goed als geheel vlak is. het is sigaarvormig naar achteren spitsuitlopend met een sterke ronding naar voren. Doordat de huidgangen hierop aansluiten is de kop rond en breed. De zeeg is niet als bij een botter sterk oplopend naar voren maar vlakker zoals bij een schuit of schouw. De steven is echter gebogen en loopt uit in een prachtige punt, zoals we die van de botter kennen. Net als bij de schouwen steekt het dek door het opboeisel naar buiten, hieroverheen zit een potdeksel dat de naad tussen beide delen afsluit. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld de botter, waar het dek van buiten niet te zien is.
Voor zover bekend is er nog één vollenhovense bol in de vaart die door Hartog is gebouwd. Dit is de bol Nehalennia, de vroegere Flevo.